
Jurisprudentie
AQ8718
Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401931/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401931/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 maart 2002, kenmerk 2002/55152, heeft verweerder appellant medegedeeld dat op 26 februari 2002 bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht is toegepast ter zake van het, in strijd met artikel 20, derde lid, in samenhang met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 1999 (hierna: de Verordening), door appellant ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de Lammerschansweg (lees: Lammenschansweg), achter de glas- en papierbak, te Leiden. De bestuursdwang heeft bestaan uit het opruimen van de afvalstoffen. Tevens heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de kosten voor het opruimen, zijnde een bedrag van € 27,23, op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor rekening van appellant komen.
Uitspraak
200401931/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Leiden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2002, kenmerk 2002/55152, heeft verweerder appellant medegedeeld dat op 26 februari 2002 bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht is toegepast ter zake van het, in strijd met artikel 20, derde lid, in samenhang met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 1999 (hierna: de Verordening), door appellant ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de Lammerschansweg (lees: Lammenschansweg), achter de glas- en papierbak, te Leiden. De bestuursdwang heeft bestaan uit het opruimen van de afvalstoffen. Tevens heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de kosten voor het opruimen, zijnde een bedrag van € 27,23, op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor rekening van appellant komen.
Bij besluit van 21 januari 2004, kenmerk II-367-2002/2255152, verzonden op 2 februari 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2004, waar appellant, in persoon, bijgestaan door N.C.M. van Noort-Pieterse, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Bengoua-van Duijn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
2.2. De huishoudelijke afvalstoffen terzake waarvan bestuursdwang is toegepast, bevonden zich in een huisvuilzak.
2.3. Appellant betoogt onder meer dat hij geen overtreding heeft begaan.
2.4. Ingevolge artikel 20, derde lid, van de Verordening is het verboden de in het eerste lid bedoelde huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Verordening moeten onder de daar bedoelde huishoudelijke afvalstoffen worden verstaan: door burgemeester en wethouders aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen die zonder inzamelmiddel als bedoeld in artikel 10 van de Verordening ter inzameling moeten worden aangeboden.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Verordening wijzen burgemeester en wethouders aan via welk(e) inzamelmiddel of –voorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Verordening, ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Verordening wordt onder een inzamelmiddel verstaan: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- en/of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, (mini)container, afvalemmer en kca-box.
2.5. Het besluit van 5 maart 2002, noch het besluit van 21 januari 2004, vermeldt de aard van de huishoudelijke afvalstoffen die in de vuilniszak zaten, terzake waarvan bestuursdwang is toegepast. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd kenbaar gemaakt niet te weten wat voor soort huishoudelijk afval zich in de desbetreffende vuilniszak bevond.
Gelet hierop heeft verweerder de Afdeling niet tot de overtuiging kunnen brengen dat in de desbetreffende vuilniszak huishoudelijke afvalstoffen zaten van een door verweerder aangewezen categorie die zonder inzamelmiddel als bedoeld in artikel 10 van de Verordening moeten worden aangeboden. De Afdeling is daarom niet tot de overtuiging gekomen dat de gedraging waartegen is opgetreden een overtreding oplevert van artikel 20, derde lid, van de Verordening.
Daargelaten of de gedraging waartegen is opgetreden door appellant is verricht, was verweerder gelet op het bovenstaande niet bevoegd tot toepassing van bestuursdwang wegens overtreding van artikel 20, derde lid, van de Verordening. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Ten overvloede wordt overwogen dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet berust op een deugdelijke motivering. De Afdeling overweegt daartoe dat volgens de overwegingen van het advies van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften, welke overwegingen in het bestreden besluit zijn overgenomen, bestuursdwang is toegepast ter zake van meerdere vuilniszakken dan wel kartonnen dozen. Verder wordt in deze overwegingen vermeld dat diverse aan appellant geadresseerde poststukken zijn aangetroffen. Volgens de overige stukken en het verhandelde ter zitting is daarentegen bestuursdwang toegepast ter zake van één vuilniszak en is één (gedeelte van een) aan appellant gerichte acceptgiro aangetroffen. Voorts overweegt de Afdeling in dit verband dat verweerder, in strijd met artikel 7:2, in samenhang met artikel 7:3, van de Algemene wet bestuursrecht, het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft geacht en belanghebbenden ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.
2.7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet op het voorgaande, kan de beslissing op het bezwaar slechts strekken tot herroeping van het primaire besluit. De Afdeling zal daarom, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Omtrent het verzoek van appellant om verweerder te veroordelen in de kosten van het meebrengen van N.C.M. van Noort-Pieterse als getuige dan wel deskundige, neemt de Afdeling daarbij het volgende in aanmerking. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, reeds omdat niet conform artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de Afdeling en aan de andere partij mededeling is gedaan van het meebrengen van N.C.M. van Noort-Pieterse als getuige dan wel deskundige.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden van 21 januari 2004, kenmerk II-367-2002/2255152;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden van 5 maart 2002, kenmerk 2002/55152;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 104,96; het bedrag dient door de gemeente Leiden te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Leiden aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
271-446.